Doorlatendheidslab
Faciliteiten
Doorlatendheidslab
Dagelijks gebruiken we gemiddeld 120 liter kraanwater per persoon, waarvan ruim de helft grondwater. Waar dat grondwater vandaan komt en hoe snel het stroomt, is mede het gevolg van de waterdoorlatendheid van de ondergrond. Maar waarom is het ene fijne zand meer doorlatend dan het andere? Bij welke hoeveelheid fijne deeltjes (lutum en silt) neemt de doorlatendheid serieus af? Welke invloed hebben afzettingsmilieus op de doorlatendheid? Antwoorden op dit soort vragen krijgen we dankzij onze doorlatendheidsmetingen.
TopIntegraal een unieke dataset
Om hydrologische eigenschappen van de ondergrond te kunnen koppelen aan lithologische en geochemische eigenschappen bouwt de Geologische Dienst Nederland (GDN) sinds 2006 aan een dataset met gecombineerde meetgegevens van grondmonsters. Deze grondmonsters zijn afkomstig uit steekboringen die worden uitgevoerd in het kader van TopIntegraal, het boor- en meetprogramma van GDN voor de ondiepe ondergrond van Nederland. De belangrijkste hydrologische eigenschap die we meten, is de doorlatendheid van het monster dat volledig met water verzadigd is: de verzadigde waterdoorlatendheid. Momenteel bevat de database meetwaarden van meer dan 5.000 monsters.
Na een uitgebreide kwaliteitscontrole zijn de meetgegevens van ruim 4.600 monsters uit de TopIntegraal-dataset gepubliceerd. Behalve doorlatendheden betreft dit ook de metagegevens, lithologische kenmerken, lithostratigrafische eenheid, afzettingsmilieu (lithofaciescode) en een kwaliteitslabel. De gegevens en een begeleidend rapport zijn te downloaden via Grondwatertools.
Verschillende meetopstellingen
In ons doorlatendheidslaboratorium meten we horizontale en verticale doorlatendheden van zandige monsters. Daarbij gebruiken we laboratoriumpermeameters die wij hebben geoptimaliseerd met afstandslasers. Dit maakt het mogelijk om zeer nauwkeurig en met een hoge frequentie een snel afnemend waterdrukverschil boven het monster te meten.
De doorlatendheidsmetingen aan kleiige, lemige en venige monsters besteden we uit aan een extern geotechnisch laboratorium. Na de metingen controleren we of er geen grote schelpen, grind, plantenwortels, houtresten of andere grove delen in het monster zitten. De aanwezigheid van te grote delen in het monster kan de betrouwbaarheid van de meting nadelig beïnvloeden.
Doorlatendheidsgegevens in onze ondergrondmodellen
We koppelen de grote aantallen doorlatendheidsgegevens aan kenmerken over de lithologie, stratigrafie en sedimentologie van de steekboringen waaruit de monsters afkomstig zijn. Hiermee karakteriseren we de diverse eenheden in de Nederlandse ondergrond voor wat betreft de doorlatendheid. Die karakterisering vormt vervolgens de basis om de ondergrondmodellen van TNO-GDN (GeoTOP en REGIS II) te voorzien van doorlatendheidswaarden.
Begin 2021 is op basis van onze meetgegevens de karakterisatie van de doorlatendheid van de ondiepe ondergrond van Noord-Nederland afgerond. Statistieken van de doorlatendheid werden bepaald per ‘lithostrat-lithoklasse’; de combinatie van geologische eenheid en geclassificeerde lithologie die de ondergrondmodellen REGIS II en GeoTOP hanteren. De rapportage is de opmaat voor het openbaar beschikbaar stellen van de dataset van alle gemeten doorlatendheden. Wij verwachten daar begin 2022 mee te starten.
Vragen?
Wil je meer informatie over de doorlatendheid van de ondergrond van Nederland? Neem dan contact met Jelle Buma via onderstaande blauwe knop met het label ‘mail direct’.