Historie

Al bijna twee eeuwen draagt toegepast geologisch onderzoek bij aan de energievoorziening en infrastructuur van ons land. Sinds 1918 gebeurt dat systematisch vanuit (voorlopers van) de Geologische Dienst Nederland.

Bodemkunde als vertrekpunt voor kartering

De bodemkundige Winand Staring (1808-1877) nam in 1833 het initiatief om de bodem van Nederland in kaart te brengen. Hij trok zelf het land door en werkte samen met een netwerk van correspondenten. In 1844 verscheen van zijn hand de eerste prelude voor een bodemkundige kaart van Nederland op een schaal van 1:800.000.

Staring kreeg de opdracht om zijn kaart in meer detail uit te werken. In 1867 bracht hij die tweede versie uit: 19 kaartdelen op een schaal van 1:200.000. De kaart toonde bodemtypes tot 1 meter diepte. Winand Staring wordt gezien als de grondlegger van de bodemkunde in Nederland.

Mijnbouw versterkt Nederlandse geologie

Vanaf de 19e eeuw werkten overheid en wetenschap samen aan het vinden en winnen van kolen als brandstof voor Nederlandse huishoudens. Door de kolenproductie te nationaliseren, kon de overheid zich in het zuiden van ons land actief gaan bezighouden met exploratie. In 1887 werd in Overijssel bij toeval steenzout gevonden. De vondst betekende de start van de exploratie in Gelderland en Overijssel van deze voor Nederland nieuwe delfstof. In de koloniën gingen aardwetenschappers intussen, in opdracht van de overheid, op zoek naar waardevolle mineralen.

Om alle activiteiten formeel onder te brengen, richtte de overheid in 1903 de Rijksdienst voor de Opsporing van Delfstoffen (ROD) op. Willem van Waterschoot van der Gracht (1873–1943) werd in 1906 de directeur. In zijn eindrapport uit 1917 publiceerde hij over geologische structuren zoals de Peelhorst en de Roerdalslenk. Voor het eerst werd daarbij ook geschreven over de aanwezigheid van breuken in de Nederlandse ondergrond.

Slappe bodems in kaart om infrastructuur te beschermen

Van Waterschoot van der Gracht adviseerde minister van Waterstaat Cornelis Lely (1854-1929) om de werkzaamheden van de ROD onder te brengen in een nieuwe Rijks Geologische Dienst (RGD). Als waterbouwkundig ingenieur kende Lely het belang van kennis van de ondergrond om een andere reden: de risico’s van slappe grond en wateroverlast voor de Nederlandse infrastructuur. Vanaf 1918 was de RGD, oorspronkelijk gevestigd in Haarlem, een feit. De eerste directeur was geoloog Pieter Tesch (1879-1961).

Tussen 1925 en 1942 bracht de RGD, later Geologische Stichting, regionale geologische kaarten van Nederland uit, gemaakt op een schaal van 1:50.000. Afzettingen uit het Holoceen en het bovenste deel van het Pleistoceen zijn erop te zien. Aan elke kaart is informatie toegevoegd over de indeling en ouderdom van afzettingen en de aanwezigheid van oppervlaktedelfstoffen. Op elke vierkante kilometer van ons land brachten Tesch en zijn team negen boringen aan van enkele meters diep.

Diepe kartering voor gaswinning

Na de Tweede Wereldoorlog groeide door de verdere inrichting van ons land de behoefte aan kennis over de ondergrond. Dit resulteerde in een tweede serie regionale kaarten, uitgebracht tussen 1963 en 2000 en steeds vergezeld door een uitgebreide toelichting. In 1968 startte ook een programma om de ondergrond van de Noordzee in kaart te brengen.

In 1959 werd het Groningen-gasveld ontdekt en dat betekende de start van de exploratie van de diepe ondergrond. De Geologische Stichting (vanaf 1968 opnieuw Rijks Geologische Dienst genoemd) kon gebruikmaken van de informatie die olie- en gasbedrijven verzamelden via seismiek en boorgatmetingen. In 1985 startte een programma om de Nederlandse ondergrond in kaart te brengen tot 6000 meter diepte.

Afstemmen van geologisch onderzoek binnen GDN

Om het Nederlandse geologisch en grondwaterkundig onderzoek in de diepe en ondiepe ondergrond beter op elkaar af te stemmen, werd de RGD samengevoegd met de Dienst Grondwaterverkenning van TNO en kreeg het de naam Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG-TNO, later TNO-NITG). De wettelijke taken die TNO-NITG uitvoerde, richtten zich onder meer op mijnbouw, geo-energie en grondwater. Vanaf 2011 ging het instituut verder als TNO, en vanaf 2018 als Geologische Dienst Nederland, onderdeel van TNO.

Binnen de Mijnbouwwet heeft de Geologische Dienst Nederland (GDN) een formele taak in de Nederlandse olie- en gasproductie. In een vierspan met de industrie als uitvoerder van exploratie en productie, het Ministerie van EZK als opdrachtgever en Staatstoezicht op de Mijnen als toezichthouder, is de Geologische Dienst verantwoordelijk voor het ontvangen en beschikbaar stellen van informatie over de ondergrond. Die wettelijke taak onderscheidt ons van geologische diensten in andere landen. 

Rol van de ondergrond in de energietransitie

Tegenwoordig is de rol die de ondergrond kan spelen in de transitie naar duurzame energie een steeds belangrijker onderwerp voor de GDN. We doen onderzoek naar het opslaan van duurzaam geproduceerd gas en naar het winnen van aardwarmte, geothermie. Door kennis van de geologie te combineren met moderne technieken zoals kunstmatige intelligentie en augmented reality, kunnen we geavanceerde 3D-modellen ontwikkelen van de diepe ondergrond. Daarnaast draagt onze kennis van de ondiepe ondergrond bij aan klimaatmitigatie en klimaatadaptatie.